vluchtpuntig

Zonnebloemen gaan niet slapen. Ze staren maar wat voor zich uit
en wachten
tot de maan haar geleende licht gul naar binnen giet
– ik laat het dakraam altijd op een kier –
om een praatje te maken
met de kauwen op de nok van het dak
de nacht en dag even zwaar leunen tegen hen aan
ontwrichting is nergens te bespeuren
ik vertaal mijn repliek van de dag
in het geraas van een voorbijrijdende wagen
voorbijgestreefde motortechniek
geeft de lettergrepen iets mechanisch mee
alsof ze altijd net te traag proberen
te begrijpen wat ze met zich meedragen
hoe dan ook
ze komen aan
en worden als kruimels netjes verdeeld
onder alle aanwezigen
het gebeurt zwijgend
zonder verpinken
zonder omzien
hun blik strak op hun vluchtpunt aan de einder gericht
er is geen loskomen aan
één van hen schraapt nog een laatste keer
zijn keel de rest van de wereld vult, met
gepast respect zijn woorden aan, het
spreken is al lang aan hem
voorbijgegaan, niets hoeft nog gezegd
met de aankondiging heeft alles hier al
ruimschoots voldoende.

De zonnebloemen laten zich krauwen door het
maanlicht, al is het niet van harte. Morgen zullen ze
hun blik weer ten hemel richten, verschroeid en
verblind door de zon, de slinkse minnares die hen ’s
nachts met gekoeld licht probeert te verleiden
tot een eenmalige maanblik. Ach keken ze maar.

De klok slaat middernacht. Nul uur. Een slag die
geruisloos voorbij zou moeten gaan. Ik leg me op mijn
rug in mijn bed, staar naar het plafond en probeer een
glimp op te vangen van mijn einder in een noot waar
aan het einde ooit een tak heeft gezeten als verwijzing
naar een doorgroeimogelijkheid die er maar niet kwam.

Met tegenzin vat ik de slaap aan

Reacties