[Kritiek - Poëziekritiek] Cellulitis. Over de gedwongen vrijheid van auteurs
[The] books are finished. Which fascinates and irritates me. I will have to account for them. I will have to say things, answer questions. Things will be thought about them, and positions taken. What a pain! There will be consequences.
I feel like scrunching myself up into a little ball, becoming tiny, putting an end to this whole politics of presence and prestige. Stay in a corner with little things that don't interest anyone. To such an extent that I almost blame Gilles for having dragged me into this mess.
Until now I could talk, then turn my back on whatever I was saying. I was never really engaged. Now, everything has to be accounted for and people will hold me up to what I'm saying. The field is unified. The plane of consistency of writing doesn't let anything go, every blow is counted. It's something that fucking sends death right up my spine. Up until now, I could hide using all kinds of avoidance behaviorisms. But now, everything is inscribed.
-- Félix Guattari (geciteerd door Jeroen Mettes in deze post)
de citaten van Guattari (zie hierboven) en R.A. Cornets de Groot (kijk hier) doen me denken aan een beeld uit de openingssequentie van Genesis. Da's de laatste film van Claude Nuridsanny en Marie Pérennou, de makers van Microcosmos.
De film begint met een close-up van een soort kristal of celvormig weefsel. Eerst lijkt het alsof de cellen aan de rand hun eigen weg gaan en zelf hun vorm en die van het kristal / organisme bepalen.
Al snel merk je dat de cellen hun vorm krijgen door wat hen omgeeft. Ze worden geduwd en uiteindelijk min of meer verankerd door andere cellen die hen gaan omgeven. Hier en daar wijzigt hun vorm nog, maar het gevoel van vrijheid is onherroepelijk verloren.
Het neigt naar determinisme en daar sta ik - paradoxaal genoeg een aangeboren neiging misschien - wat weigerachtig tegenover. Maar het deed me wel denken aan hoe elke cel en prikkel, elke gedachte altijd in beweging "wordt gezet" en "in beweging zet". Reactie-actie dus.
Wat dit nog met Guattari te maken heeft: het besef dat je je plotseling als cel / punt in zo'n dwingende omgeving beweegt waar je door iedere kleine beweging zelf weer vorm aan geeft, maar waarvan je altijd vermoedt dat jouw beweging is ingegeven door een beweging van buitenaf.
Auteur / acteur / mens / personage / mythe
Van Mulisch heb ik enkel De aanslag en Hoogste Tijd gelezen. Vooral in het laatste boek becommentarieert Mulisch de relatie tussen auteur en beeld dat de auteur van zich ophangt. En dat in de vorm van een relaas over een acteur. De verwijzing naar "The Tempest" houdt daar ook verband mee. Van "the tempest" wordt wel eens gezegd dat het Shakespeares meest autobiografische stuk is, in die zin dat hij er uitspraken doet over zijn rol als auteur, als kunstenaar, als mens en als personage.
Rutger schrijft dat een auteur weerstand moet bieden tegen de eis om zich, zonder gelaat, te verklaren en te verantwoorden ten overstaan van de goegemeent, die geen onderscheid maakt tussen het beeld dat de auteur van zichzelf heeft gemaakt, en diens vlees en bloed. Eist hij dan dat een auteur zijn gezicht moet tonen (zoals Jeroen Mettes gelezen heeft) en een mythe (door hem gecreëerd of door de goegemeente?) moet doorprikken?
We love (the) art(ist)
De hele discussie over de stem van de auteur buiten het werk om, houdt verband met een pamflet van de Vlaamse kunstcriticus Frank Vandeveire. In "I Love Art, You Love Art, We All Love Art, This is Love." (link) trekt Vande Veire van leer tegen een soortement kunstestablishment dat de mythe van de (hedendaagse) kunst in ere wil houden. De kunstenaars die Vande veire viseert, houden de mythe in ere door er zogezegd het zwijgen toe te doen.
"De uitholling van het kritische bewustzijn, de reductie van de kritiek tot een pose waarmee men laat zien dat men zich wijselijk van elke articuleerbare visie onthoudt, gaat onvermijdelijk gepaard met een sacralisering van de kunst. [...]Heel veel hedendaagse kunst lokt, vanwege haar retorisch karakter, die sacralisering uit. [...]De hedendaagse kunst is postconceptueel en blijft, of ze dat nu wil of niet, getekend door de conceptuele argwaan tegen het beeld en zijn al te schone of pakkende verschijning. De conceptuele kunst saboteerde de herkenbaarheid van het kunstwerk, de al te gemakkelijke identificatie, de onmiddellijkheid van de emotie.”
“Voor de postconceptuele kunst kan dit alles blijkbaar weer - zij het met ‘ironie’. Ironie is een term geworden waarmee men alles kan legitimeren: schaamteloze retoriek en effectbejag, lukraak geciteer, gekoketteer met het afstotelijke, het banale en met slechte smaak. Telkens functioneert ironie hier als een al te doorzichtig intellectueel alibi die een gebrek aan reflectie en een knieval voor de massacultuur moet rechtvaardigen. De ironische pose komt voort uit het slechte geweten van de kunstenaar die heimelijk zijn publiek wil overweldigen. Onder het mom de mythe van de kunst te ondergraven, onderhoudt de ironie juist die mythe.”
“[...]Het heeft iets gênants de kunst zo naar zichzelf te zien verlangen. Desnoods verlangt ze terug naar haar Eenzaamheid, haar grote Onbegrepenheid, desnoods verlangt ze nostalgisch naar haar sublieme Nostalgie. Het modelvoorbeeld is hier uiteraard Thierry De Cordier, door de media onvermoeibaar opgevoerd als de kluizenaar zonder God, die zich moederziel alleen onttrekt aan de blind voorwaarts strevende Tijdsgeest. Met elke beweging waarmee de kunstenaar zelf zijn mythe ‘relativeert’, versterkt hij hem. Telkens weer die perfect geacteerde naïviteit en onwennigheid, die gestileerde wereldvreemdheid. Het is allemaal zo opvallend stijlvol en gemaniëreerd dat velen deze hele romantiek verkiezen te zien als een ironische schijnbeweging, liever dan dat ze durven toegeven dat het wel degelijk gaat om een nogal groteske reanimatie van de romantiek."
Tais-toi et sois bellettrie
Vande veire heeft het over een ironisch zwijgen dat een gemakzuchtig zwijgen verhult. Het is een zwijgen waarvan Vande Veire vermoedt dat het in stand gehouden wordt om de mythe van het kunstwerk/de kunstenaar overeind te houden, onder andere uit economische overwegingen.
Daar zit je op een dunne grens. Volgens Jeroen Mettes is het gevaarlijk om te eisen van een kunstenaar dat die zijn gelaat toont, maar in de gevallen die Vande Veire aanhaalt, is er wel iets voor te zeggen. Want waar hij - in zijn overigens veel te wollige essay - op doelt, is dat de kunst ondertussen het schouwtoneel geworden is van een stel romantische kwakzalvers. Het "Tais-toi et sois belle" dat enkele honderden jaren geleden nog aan de kunst werd opgelegd, legt de kunst nu zelf op aan het publiek, aldus nog Vande Veire.
Iets over eieren en kippen
De kritiek van Vande Veire botst op tegen de voorstanders van autonome kunst. Logisch, ze daagt net de paria's van die kunststroming uit. Kunst is - als je het beeld uit de film Genesis erbij haalt - niet autonoom. Het stelt niet zelf de wetten op, zo lijkt het.
En toch, toch is het niet enkel de auteur die bepaalt wat een kunstwerk kan, mag of moet zijn. Het zijn ook de lezers, kijkers, de omgeving die een kunstwerk vormen. Heb je daar een auteur voor nodig die zich moet identificeren, die zijn of haar gezicht toont en tegen de goegemeente in zijn of haar eigen beeld voortdurend corrigeert?
Celroest: l’avant vs l’après
Guattari's reactie verheldert veel. Hij voelt er zich niet gemakkelijk bij dat hij vóór zijn werk geplaatst wordt, dat hij dus tussen het werk en de lezers moet gaan staan. Het is voor hem niet minder dan een existentiële kwestie. Het bevraagt de identiteit van kunstwerk, kunstenaar en kijker/criticus, alsook de relatie tussen die drie.
Het is een vraag naar hoe deze drie elementen of cellen in het weefsel passen uit de openingssequentie van Genesis. Als kunstenaar kun je je niet onttrekken aan het weefsel zoals het in Genesisgetoond werd, “het groeit jou”. Maar als kunstenaar kan je wel iets lanceren of maken dat de groei van het weefsel beïnvloedt. Er is een kunstwerk dat uit jou groeit. Moet je dan de vormgever/auteur volledig kennen om met het kunstwerk aan de slag te kunnen? Ook wanneer je zelf als criticus of deel van de goegemeente de vorm van die ene cel die het kunstwerk is, deels nog beïnvloedt en misschien zelfs vastzet? Hebben wij het recht om het ware gelaat van de auteur te eisen? En heeft de auteur de plicht om dat gelaat te tonen?
Kan je überhaupt nog over iets spreken als recht en plicht als je slechts een onderdeel bent van een reusachtige biomechaniek?
Ik moet het antwoord schuldig blijven. Ik kom er niet uit.
De vergelijking is blijkbaar vastgelopen in een teveel aan cellen.
Jeroen Mettes
Rutger Cornets de Groot
Technorati Tags: Schoenvuur, kritiek, poëziekritiek, Mettes, Cornets de Groot, Mulisch, Guattari, Microcosmos, Genesis, Shakespear, The Tempest, Frank Vande Veire, auteur, De Cordier
--
Posted by Arne S. to Kritiek - Poëziekritiek at 8/07/2006 04:48:20 PM
I feel like scrunching myself up into a little ball, becoming tiny, putting an end to this whole politics of presence and prestige. Stay in a corner with little things that don't interest anyone. To such an extent that I almost blame Gilles for having dragged me into this mess.
Until now I could talk, then turn my back on whatever I was saying. I was never really engaged. Now, everything has to be accounted for and people will hold me up to what I'm saying. The field is unified. The plane of consistency of writing doesn't let anything go, every blow is counted. It's something that fucking sends death right up my spine. Up until now, I could hide using all kinds of avoidance behaviorisms. But now, everything is inscribed.
-- Félix Guattari (geciteerd door Jeroen Mettes in deze post)
de citaten van Guattari (zie hierboven) en R.A. Cornets de Groot (kijk hier) doen me denken aan een beeld uit de openingssequentie van Genesis. Da's de laatste film van Claude Nuridsanny en Marie Pérennou, de makers van Microcosmos.
De film begint met een close-up van een soort kristal of celvormig weefsel. Eerst lijkt het alsof de cellen aan de rand hun eigen weg gaan en zelf hun vorm en die van het kristal / organisme bepalen.
Al snel merk je dat de cellen hun vorm krijgen door wat hen omgeeft. Ze worden geduwd en uiteindelijk min of meer verankerd door andere cellen die hen gaan omgeven. Hier en daar wijzigt hun vorm nog, maar het gevoel van vrijheid is onherroepelijk verloren.
Het neigt naar determinisme en daar sta ik - paradoxaal genoeg een aangeboren neiging misschien - wat weigerachtig tegenover. Maar het deed me wel denken aan hoe elke cel en prikkel, elke gedachte altijd in beweging "wordt gezet" en "in beweging zet". Reactie-actie dus.
Wat dit nog met Guattari te maken heeft: het besef dat je je plotseling als cel / punt in zo'n dwingende omgeving beweegt waar je door iedere kleine beweging zelf weer vorm aan geeft, maar waarvan je altijd vermoedt dat jouw beweging is ingegeven door een beweging van buitenaf.
Auteur / acteur / mens / personage / mythe
Van Mulisch heb ik enkel De aanslag en Hoogste Tijd gelezen. Vooral in het laatste boek becommentarieert Mulisch de relatie tussen auteur en beeld dat de auteur van zich ophangt. En dat in de vorm van een relaas over een acteur. De verwijzing naar "The Tempest" houdt daar ook verband mee. Van "the tempest" wordt wel eens gezegd dat het Shakespeares meest autobiografische stuk is, in die zin dat hij er uitspraken doet over zijn rol als auteur, als kunstenaar, als mens en als personage.
Rutger schrijft dat een auteur weerstand moet bieden tegen de eis om zich, zonder gelaat, te verklaren en te verantwoorden ten overstaan van de goegemeent, die geen onderscheid maakt tussen het beeld dat de auteur van zichzelf heeft gemaakt, en diens vlees en bloed. Eist hij dan dat een auteur zijn gezicht moet tonen (zoals Jeroen Mettes gelezen heeft) en een mythe (door hem gecreëerd of door de goegemeente?) moet doorprikken?
We love (the) art(ist)
De hele discussie over de stem van de auteur buiten het werk om, houdt verband met een pamflet van de Vlaamse kunstcriticus Frank Vandeveire. In "I Love Art, You Love Art, We All Love Art, This is Love." (link) trekt Vande Veire van leer tegen een soortement kunstestablishment dat de mythe van de (hedendaagse) kunst in ere wil houden. De kunstenaars die Vande veire viseert, houden de mythe in ere door er zogezegd het zwijgen toe te doen.
"De uitholling van het kritische bewustzijn, de reductie van de kritiek tot een pose waarmee men laat zien dat men zich wijselijk van elke articuleerbare visie onthoudt, gaat onvermijdelijk gepaard met een sacralisering van de kunst. [...]Heel veel hedendaagse kunst lokt, vanwege haar retorisch karakter, die sacralisering uit. [...]De hedendaagse kunst is postconceptueel en blijft, of ze dat nu wil of niet, getekend door de conceptuele argwaan tegen het beeld en zijn al te schone of pakkende verschijning. De conceptuele kunst saboteerde de herkenbaarheid van het kunstwerk, de al te gemakkelijke identificatie, de onmiddellijkheid van de emotie.”
“Voor de postconceptuele kunst kan dit alles blijkbaar weer - zij het met ‘ironie’. Ironie is een term geworden waarmee men alles kan legitimeren: schaamteloze retoriek en effectbejag, lukraak geciteer, gekoketteer met het afstotelijke, het banale en met slechte smaak. Telkens functioneert ironie hier als een al te doorzichtig intellectueel alibi die een gebrek aan reflectie en een knieval voor de massacultuur moet rechtvaardigen. De ironische pose komt voort uit het slechte geweten van de kunstenaar die heimelijk zijn publiek wil overweldigen. Onder het mom de mythe van de kunst te ondergraven, onderhoudt de ironie juist die mythe.”
“[...]Het heeft iets gênants de kunst zo naar zichzelf te zien verlangen. Desnoods verlangt ze terug naar haar Eenzaamheid, haar grote Onbegrepenheid, desnoods verlangt ze nostalgisch naar haar sublieme Nostalgie. Het modelvoorbeeld is hier uiteraard Thierry De Cordier, door de media onvermoeibaar opgevoerd als de kluizenaar zonder God, die zich moederziel alleen onttrekt aan de blind voorwaarts strevende Tijdsgeest. Met elke beweging waarmee de kunstenaar zelf zijn mythe ‘relativeert’, versterkt hij hem. Telkens weer die perfect geacteerde naïviteit en onwennigheid, die gestileerde wereldvreemdheid. Het is allemaal zo opvallend stijlvol en gemaniëreerd dat velen deze hele romantiek verkiezen te zien als een ironische schijnbeweging, liever dan dat ze durven toegeven dat het wel degelijk gaat om een nogal groteske reanimatie van de romantiek."
Tais-toi et sois bellettrie
Vande veire heeft het over een ironisch zwijgen dat een gemakzuchtig zwijgen verhult. Het is een zwijgen waarvan Vande Veire vermoedt dat het in stand gehouden wordt om de mythe van het kunstwerk/de kunstenaar overeind te houden, onder andere uit economische overwegingen.
Daar zit je op een dunne grens. Volgens Jeroen Mettes is het gevaarlijk om te eisen van een kunstenaar dat die zijn gelaat toont, maar in de gevallen die Vande Veire aanhaalt, is er wel iets voor te zeggen. Want waar hij - in zijn overigens veel te wollige essay - op doelt, is dat de kunst ondertussen het schouwtoneel geworden is van een stel romantische kwakzalvers. Het "Tais-toi et sois belle" dat enkele honderden jaren geleden nog aan de kunst werd opgelegd, legt de kunst nu zelf op aan het publiek, aldus nog Vande Veire.
Iets over eieren en kippen
De kritiek van Vande Veire botst op tegen de voorstanders van autonome kunst. Logisch, ze daagt net de paria's van die kunststroming uit. Kunst is - als je het beeld uit de film Genesis erbij haalt - niet autonoom. Het stelt niet zelf de wetten op, zo lijkt het.
En toch, toch is het niet enkel de auteur die bepaalt wat een kunstwerk kan, mag of moet zijn. Het zijn ook de lezers, kijkers, de omgeving die een kunstwerk vormen. Heb je daar een auteur voor nodig die zich moet identificeren, die zijn of haar gezicht toont en tegen de goegemeente in zijn of haar eigen beeld voortdurend corrigeert?
Celroest: l’avant vs l’après
Guattari's reactie verheldert veel. Hij voelt er zich niet gemakkelijk bij dat hij vóór zijn werk geplaatst wordt, dat hij dus tussen het werk en de lezers moet gaan staan. Het is voor hem niet minder dan een existentiële kwestie. Het bevraagt de identiteit van kunstwerk, kunstenaar en kijker/criticus, alsook de relatie tussen die drie.
Het is een vraag naar hoe deze drie elementen of cellen in het weefsel passen uit de openingssequentie van Genesis. Als kunstenaar kun je je niet onttrekken aan het weefsel zoals het in Genesisgetoond werd, “het groeit jou”. Maar als kunstenaar kan je wel iets lanceren of maken dat de groei van het weefsel beïnvloedt. Er is een kunstwerk dat uit jou groeit. Moet je dan de vormgever/auteur volledig kennen om met het kunstwerk aan de slag te kunnen? Ook wanneer je zelf als criticus of deel van de goegemeente de vorm van die ene cel die het kunstwerk is, deels nog beïnvloedt en misschien zelfs vastzet? Hebben wij het recht om het ware gelaat van de auteur te eisen? En heeft de auteur de plicht om dat gelaat te tonen?
Kan je überhaupt nog over iets spreken als recht en plicht als je slechts een onderdeel bent van een reusachtige biomechaniek?
Ik moet het antwoord schuldig blijven. Ik kom er niet uit.
De vergelijking is blijkbaar vastgelopen in een teveel aan cellen.
Jeroen Mettes
Rutger Cornets de Groot
Technorati Tags: Schoenvuur, kritiek, poëziekritiek, Mettes, Cornets de Groot, Mulisch, Guattari, Microcosmos, Genesis, Shakespear, The Tempest, Frank Vande Veire, auteur, De Cordier
--
Posted by Arne S. to Kritiek - Poëziekritiek at 8/07/2006 04:48:20 PM
Reacties
Een reactie posten