Derde Brief aan Maarten Inghels: netwerkstoringen
verbind met ander netwerk
ze heeft zonder het te weten een valstrik gelegd. maar wat zou het? vandaag is alles zo www als het maar zijn kan. kan het zijn? kan het maar zijn? vraag je je af, terwijl je god weet welke gedachten even probeert te bannen, je je blik ten slotte toch vol verwachting ten hemel richt, eeuwig blauw scherm, zelfs daar geen foutmelding te bespeuren.
een kraai pixelt je gedachten. je knippert met je ogen. als een mens alle milliseconden knippering optelt, hoeveel dagen van zijn leven is hij dan blind? je sluit je ogen, voorgoed, maar dan in 5 minuten, probeert rebels zijn op de tast even uit, zo traag dat de wereld haast vanzelf in beweging komt.
ho maar, bijna trein gemist. er galopperen drie paarden voorbij. de wind legt de zweep op het grasveld, mustang gevangen tussen prikkeldraad, de ruiter blaast zich te pletter. het staal wil van geen wijken weten, buigt even mee bij impact, scheurt vlaag na vlaag aan stukken. de laatste restjes van een muur zijn nooit te slopen. dat inzicht werd in gesponnen staaldraad vereeuwigd, bedenk je nu. het houdt geen steek. wat zou het?
het moet dan maar. je telt de huizen die je achterlaat aan één kant van de trein, minuten in een dagboek dat na het schrijven een eigen leven gaat leiden. een oud besje tuurt terug tussen de sanseveria’s op haar vensterbank. inkadermoment, het raam als passe-partout. je bent overal en nergens. je blijft for the time being tellen. aan honderd gebeurt er iets speciaals. hoekhuis met café: ’t spoor. is dit alles wat er is? hardop, je woorden hotsen en botsen als een dronkelap door de coupé tot ze in het gangpad verdwijnen.
alleen een slaapje kan je nog redden. met de ogen dicht en beide voeten op de grond, of wat daar nog van overschiet in een voortdenderende trein. je weet waar je heen gaat. je hebt een doel in je leven. tot 16u55. daarna verandert alles. voor je ’t goed en wel beseft ben je aangekomen. wat kippen op een stok in de restanten van een weide met een doorgeroeste tractor. vergeten herinneringen aan het platteland, ontsnapt aan de vraatzucht van de stad. oases in woestijnen zijn zo goed als dood als niemand ze bewondert. in de verte galmt het verdikt. eindstation. uitstappen.
je bent buiten. altijd aan de rand. je spreidt opnieuw je armen, in de hoop, leunt lichtjes voorover. tot de ketting strak trekt. daar aan de overkant van het stationsplein is een kruispunt met lichten en pijlen. dat is een begin. iemand fietst voorbij. haar zou je willen zijn op haar rode fiets, met haar witte laarsjes, haar engelenhaar en parelmoeren huid waarin hij straks met zijn stoppelbaard onuitwisbare krasjes trekt. je rent haar achterna, het kruispunt op. iemand zet het licht op rood. de timing is perfect maar helaas.
het stuk is ten einde
net voor je met je gezicht tegen de tegels smakt. tot dan.
zat alles goed
(terwijl je valt) een koorddanser, je bent een koorddanser. hou vol. er komt een dag. er komt een afgrond. er komt een moment dat het de moeite wordt.
om te vallen.
u hebt weer verbinding met uw favoriete draadloze netwerk
Dit gedicht verscheen eerder in Dighter.
ze heeft zonder het te weten een valstrik gelegd. maar wat zou het? vandaag is alles zo www als het maar zijn kan. kan het zijn? kan het maar zijn? vraag je je af, terwijl je god weet welke gedachten even probeert te bannen, je je blik ten slotte toch vol verwachting ten hemel richt, eeuwig blauw scherm, zelfs daar geen foutmelding te bespeuren.
een kraai pixelt je gedachten. je knippert met je ogen. als een mens alle milliseconden knippering optelt, hoeveel dagen van zijn leven is hij dan blind? je sluit je ogen, voorgoed, maar dan in 5 minuten, probeert rebels zijn op de tast even uit, zo traag dat de wereld haast vanzelf in beweging komt.
ho maar, bijna trein gemist. er galopperen drie paarden voorbij. de wind legt de zweep op het grasveld, mustang gevangen tussen prikkeldraad, de ruiter blaast zich te pletter. het staal wil van geen wijken weten, buigt even mee bij impact, scheurt vlaag na vlaag aan stukken. de laatste restjes van een muur zijn nooit te slopen. dat inzicht werd in gesponnen staaldraad vereeuwigd, bedenk je nu. het houdt geen steek. wat zou het?
het moet dan maar. je telt de huizen die je achterlaat aan één kant van de trein, minuten in een dagboek dat na het schrijven een eigen leven gaat leiden. een oud besje tuurt terug tussen de sanseveria’s op haar vensterbank. inkadermoment, het raam als passe-partout. je bent overal en nergens. je blijft for the time being tellen. aan honderd gebeurt er iets speciaals. hoekhuis met café: ’t spoor. is dit alles wat er is? hardop, je woorden hotsen en botsen als een dronkelap door de coupé tot ze in het gangpad verdwijnen.
alleen een slaapje kan je nog redden. met de ogen dicht en beide voeten op de grond, of wat daar nog van overschiet in een voortdenderende trein. je weet waar je heen gaat. je hebt een doel in je leven. tot 16u55. daarna verandert alles. voor je ’t goed en wel beseft ben je aangekomen. wat kippen op een stok in de restanten van een weide met een doorgeroeste tractor. vergeten herinneringen aan het platteland, ontsnapt aan de vraatzucht van de stad. oases in woestijnen zijn zo goed als dood als niemand ze bewondert. in de verte galmt het verdikt. eindstation. uitstappen.
je bent buiten. altijd aan de rand. je spreidt opnieuw je armen, in de hoop, leunt lichtjes voorover. tot de ketting strak trekt. daar aan de overkant van het stationsplein is een kruispunt met lichten en pijlen. dat is een begin. iemand fietst voorbij. haar zou je willen zijn op haar rode fiets, met haar witte laarsjes, haar engelenhaar en parelmoeren huid waarin hij straks met zijn stoppelbaard onuitwisbare krasjes trekt. je rent haar achterna, het kruispunt op. iemand zet het licht op rood. de timing is perfect maar helaas.
het stuk is ten einde
net voor je met je gezicht tegen de tegels smakt. tot dan.
zat alles goed
(terwijl je valt) een koorddanser, je bent een koorddanser. hou vol. er komt een dag. er komt een afgrond. er komt een moment dat het de moeite wordt.
om te vallen.
u hebt weer verbinding met uw favoriete draadloze netwerk
Dit gedicht verscheen eerder in Dighter.