Fatum
De hand die op zijn schouder ligt
En hem dicht tegen haar aan trekt
Verstrakt zijn greep wanneer hij zich weer opricht
En aanstalten maakt om ook maar iets te doen
Wat lijkt op een vertrek
Duwt zijn schouder naar de grond
Houdt zo zijn hoofd gebogen
Uit bescherming voor wat zij zegt
Dat komt
Zo wordt hem voor-gelogen
Ze hem als een volleerde lorelei
Het zich belet
Op wat elders
Dat hem oprecht zou kunnen bekoren
Want nooit was de hand bedoeld
Om hem op weg te helpen, noch
Om hem bij te staan, louter
Om zelf zijn weg te vinden
Haar tot bekommernis vermomde greep
Was een wanhopig aanklampen
Van een drenkeling
Aan een rots of voorbij drijvend vlot
Die — zo liet haar hand verstaan —
Haar redding zou brengen
Daar had hij geen twijfelen aan
Hij was haar lotsbestemming
Zij zogenaamd
Zijn medicijn
Voor een kwaal wiens pijn
Ze kost wat kost wilde ontvluchten
Om niet met haar angst alleen te zijn.
En dus kwam het moment
Dat ook hij verzonk
In haar oceaan van met weldoenerij gemaskeerde waan
Denkend, het is haar angst
Tijd om te gaan
En weer op eigen kracht te bestaan
Niet als rots of vlot of boei
Of eender wiens redmijding
En liet haar
Ontredderd achter
Met de boodschap
Gebruik je beide handen
Nu eens eindelijk
Om op eigen kracht
Je weg te banen
Tot je grond voelt onder je voeten
En je kunt aanbelanden
Bij een echte lotsbestemmeling.
Reacties
Een reactie posten